Myrthe is de dochter van vrienden. Ze weet niets van films uit de jaren 1990. Dus trakteer ik haar op mijn favoriete films uit dat decennium: een recensie voor elk jaar.
Vandaag 1999.
Ik ben geboren in december 1981, dus de jaren waarin ik bewust werd van film en muziek zijn de jaren negentig. Tussen 1990 en 2000 was ik tussen de 8 en 17 (ik ben in dat decennium zelfs een klein maandje 18 geweest, maar die tel ik niet mee). Het waren wilde jaren. Zoals de generatie die mij verwekte weemoedig terug kon denken aan de hippietijd en de ruige jaren 1970, zo praat ik tegenwoordig over de No Limit periode, waarin het kapitalisme definitief het communisme had verslagen en in een vlaag van hubris de geschiedenis beëindigd werd verklaard.
Meiden van 17 leven in een totaal andere wereld. Tegenwoordig is het moeilijk om de wereldproblemen te ontwijken: overal word je geconfronteerd hernieuwde spanningen: Poetin in het oosten, arme vluchtelingen in het zuiden, de opkomst van (extreem-)rechts populisme, een totaal dysfunctionele globalisering en een erosie van behoorlijk elementaire rechtsbeginselen door het grootschalig verzamelen en misbruik van persoonsgegevens en surveillancedata. Het valt me moeilijk om optimistisch te blijven.
Film is een interessant onderzoeksobject, omdat het een ‘dubbelleven’ creëert: als kijker ga je neurologisch (en emotioneel) een relatie aan met het medium.
Iets dat mij deze dagen in elk geval op de been houdt, is film. Film is bij uitstek een escapistisch medium, omdat het mij in staat stelt allerlei avonturen te beleven die ik in werkelijkheid niet bereid ben te ondergaan. De werking van film is interessant, onlangs schreef ik nog een masterscriptie waarin ik een aantal wetenschappelijke artikelen aanhaalde waaruit bleek dat voor de hersenen het de facto niet uit maakt of je naar een film kijkt, of dat je een situatie ‘in het echt’ meemaakt. Film is een interessant onderzoeksobject, omdat het een ‘dubbelleven’ creëert: als kijker ga je neurologisch (en emotioneel) een relatie aan met het medium.
Ik zal beginnen in je geboortejaar: 1999. In 1999 was ik 17 (en heel even 18), even oud als jij dus. Ik had net als jij mijn havodiploma gehaald, en ging, net als jij, journalistiek studeren. Ik deed dat echter in Zwolle, aan Hogeschool Windesheim – de school die later de hoofdrol zou spelen in de grootschalige HBO fraude.
Aan het eind van het eerste jaar, gingen we samen met de tweedejaars als proeve van bekwaamheid een weekblad maken, de Peper. De tweedejaars hadden de rol van hoofd- en eindredactie en wij, nederige eerstejaars, waren het schrijfvee.
Op de kunstredactie van de Peper was Safri de baas. Hij hield ook van film, en schreef al een jaar voor het studentenblad ‘SMOEL’ recensies van klassiekers onder de kop ‘uit den ouden doosch’. Bride of Frankenstein, Call me nobody, Fanfare, Das Kabinet des Dr. Caligari – legendarische films die alle filmnerds gezien moesten hebben. Vond Safri. Ik keek twee van die films, deed of ik een expert was, en Safri stuurde mij als beloning voor het goede gesprek tijdens de rookpauze naar de sneak preview.
Een videotheek was een nachtwinkel waar je ook videobanden kon huren.
Je moet je voorstellen dat 1999 nog een tijd was voordat Netflix en torrentsites hun grote vlucht hadden genomen. Ik woonde in Zwolle boven de ‘cult videotheek Big Choice’. Een videotheek was een nachtwinkel waar je ook videobanden kon huren. (Een videoband was een soort Blue Ray, maar dan op tape – deze week is trouwens de video door de enige fabriek ter wereld die ze nog maakte officieel uit de productie genomen: niemand kocht ze nog.) Voor de nieuwste films moest je dus naar filmfestivals, of naar de sneak. Screeners downloaden bestond immers nog niet.
In de bioscoop zag ik dat jaar veel films. The Green Mile, een Stephen Kingverfilming met Tom Hanks vond ik vermakelijk maar niet goed. American Pie, een klassieke teenmovie waarin een jongen de tip krijgt om seks te hebben met taart, The Blair Witch Project die het ‘hand held footage’ genre groot maakte en Eyes Wide Shut, de laatste film van Stanley Kubrik die, het moet toch gezegd, het gemiddelde rapportcijfer van diens oeuvre naar beneden haalt.
In The talented mr. Ripley met Gwyneth Palthrow en Jude Law vond ik Matt Damon werkelijk fantastisch in een soort Jekyll en Hyde rol. Ik verwachtte dat hij de Oscar in 2000 zou winnen, maar dat kwam omdat ik American Beauty niet gezien had. Ik heb de film tot op de dag van vandaag nog niet gezien, maar ik ga ‘m denk ik zo dadelijk kijken. Het regent hier immers.
De beste film die ik dat jaar zag, en de film die ik recenseerde voor de Peper, was Fight Club. Brad Pitt speelt een van zijn beste rollen ooit, en de scene waarin Edward Norton zichzelf in elkaar slaat kan wat mij betreft in de standaard expositie voor het museum voor cinematografie. Helaas kan ik niet veel meer over Fight Club zeggen: immers: ‘The first rule of fight club is: you do not talk about fight club.” Het is absoluut een must see, maar niet DE film van 1999.
DE film van 1999 zag ik pas in 2000. Het is misschien wel de meest invloedrijke film op het gebied van special effects en postmoderne filosofie: The Matrix. In The Matrix komt de computerhacker Neo (een eenvoudig anagram van het woord ‘One’) er achter dat wat hij zijn hele leven heeft beschouwd als ‘echt’, in feite een gigantische computersimulatie is. De computers vechten een bittere strijd uit met de laatste overgebleven vrije mensen die in de ondergrondse stad Zion wonen, terwijl de rest van de mensheid als slaven wordt gehouden omdat de lichaamswarmte die zij produceren de energie is die de machines nodig hebben om te blijven bleven.
The Matrix speelt op spannende wijze met de filosofie van Beaudrillard die veronderstelde dat in de tijd waarin wij leven ‘objectieve, kenbare werkelijkheid’ niet bestaat omdat wij te veel beïnvloed zijn met wat we in de media hebben gezien (de zogenaamde simulacrumtheorie). In onze hersenen immers, wordt de werkelijkheid geconstrueerd door wat we waarnemen: ruiken, voelen, proeven, zien, horen. Zoals Morpheus het later in film zegt: ‘The brain makes it real.’
Op deze manier speelt The Matrix niet alleen met het gegeven van een klassiek verlossingsverhaal met talloze verwijzingen naar de judeo-christelijke traditie, maar ook met het gegeven film zelf. Voor onze hersenen maakt het immers niet uit of het objectief echt IS, de relatie die wij met film aangaan wordt echt GEMAAKT.
The Matrix was een gigantisch succes en kende twee vervolgen die beiden minder goed waren maar uiteraard wel even bekeken dienen te worden. Het meest verrassende van de film vond ik destijds hoe hele volksstammen die niets van filosofie afwisten – mezelf incluis – plotseling gesprekken met elkaar gingen voeren over de aard van de werkelijkheid. Kun je je ogen geloven? Is wat ik waarneem, hetzelfde als wat jij waarneemt? Wat is echt? Wat is onecht? Wat betekent hoe je denkt over de werkelijkheid eigenlijk voor hoe je je tot andere mensen verhoudt? Misschien was het ook de leeftijd, dat dit soort vragen plotseling een rol gingen spelen in de kroeg. Misschien was het ook de drank. Maar ik weet zeker dat ik me met dergelijke vragen nooit echt had bezig gehouden tot in The Matrix zag.
Wat denk jij Myrthe?
Is de werkelijkheid een sociale constructie die geproduceerd wordt op het moment dat die wordt waargenomen, zoals de postmoderne filosofen als Beaudrillard, Foucoult, Derrida cum suis beweren, of geloof je in een objectieve en ontdekbare realiteit die onveranderlijk is?
Veel kijkplezier.
Groetjes Hoentie
PS. Hier is nog een bonusclipje waarin twee slimme mensen verder discussiëren over gesimuleerde werelden.
Post kijkum: Sam Mendes heeft net American Beauty een goeie film gemaakt, maar ik vind het einde voorspelbaar en die slot speech had niet gehoeven. Ik vind persoonlijk Beautiful Girls (1996) met een piepjonge Natalie Portman het Lolitaverhaal in midlife crisis op een ontroerender manier vertellen. Als je dan toch de sentimentele tour op gaat, mag er van mij wel wat spot bij. Miste ik een beetje. Beauty neemt zichzelf te serieus.