Dit artikel verscheen eerder op Sargasso.
Als in de vroege ochtend van 15 oktober 1894 de veelbelovende artillerieofficier Alfred Dreyfus van zijn bed wordt gelicht en gearresteerd op verdenking van verraad, vindt in feite de conceptie plaats van het grootste jaarlijkse sportfestival ter wereld. In zekere zin is het wel logisch dat de sport waarin het meest wordt vals gespeeld, overwinningen worden ge- en verkocht, waar combines worden gesmeed, waar Shakesperiaanse koningsdrama’s plaatsvinden als gekende knechten hun kopmannen naar de troon steken, waar de grootste heroïek de schlemieligste verliezen het dichtst bij elkaar liggen, dat juist die sport in zekere zin haar oorsprong heeft gevat in een politiek schandaal.
Alfred Dreyfus was een knappe man. Hij had een dun snorretje dat in twee opstaande puntjes naar de hemel wijst. Hij draagt naar de mode van die tijd een brilletje zonder pootjes, dat hij op zijn neus kan vastklikken. Pas later in zijn leven komt daar een draadje aan te zitten, dat met een klip aan het boordje van zijn jas kan worden vastgezet.
Hij is afkomstig uit Mulhouse, waar hij vijfendertig jaar eerder is geboren. Mulhouse is dan nog Frans, maar wordt door het opkomende Duitse Keizerrijk in de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 samen met de rest van Elzas-Lotharingen geannexeerd. De marcherende Pruisische soldaten maken diepe indruk op de jongen en hij neemt zich stellig voor ooit ook zo’n uniform te dragen.
Dreyfus heeft alleen één probleem: hij heeft een Joodse achtergrond.
Aanvankelijk staat zijn Joods-Elzassische afkomst een snelle carrière niet in de weg. Zijn basistraining krijgt hij in Parijs en voor zijn opleiding als geschutscommandant gaat hij naar Fontainebleau. Hij wordt verbonden aan het 32ste regiment en maakt drie jaar na zijn afstuderen in ’82 promotie tot luitenant. Vier jaar later verhuist hij, 30 jaar oud, naar Bourges waar hij adjudant wordt van de directeur van het grote arsenaal en krijgt hij de rang van kapitein.
Van antisemitisme is pas sprake als hij in 1893 afstudeert aan de Franse Hogeschool voor Oorlog en als enige Joodse officier op het Franse hoofdkwartier komt te werken. Hij hoort dat een van de leden van de examencommissie hem expres lagere cijfers heeft gegeven omdat deze Generaal Bonnefond ‘Joden niet gewenst’ vindt in de hogere rangen. Een voorbode.
Als in het voorjaar van 1894 blijkt dat waardevolle informatie over de artillerie-eenheden worden gesmokkeld naar de Duitse ambassade, is Dreyfus een gemakkelijk slachtoffer. Hij spreekt vloeiend Duits, het gebied waar hij vandaan komt ís nota bene Duits, hij heeft als lid van de staf toegang tot de geheimen, en hij is Jood. Daarbij staat de ware spion, een zekere Charles Marie Ferdinand Walsin Esterházy, vooraan om valse verklaringen af te leggen. Later blijkt dat ook andere hooggeplaatste officieren en leden van de staf belastend materiaal hebben vervalst.
Op 15 oktober 1894 dus, wordt Dreyfus gearresteerd, en op 5 januari van het volgende jaar door een militaire rechtbank veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf op het beruchte Duivelseiland voor de kust van Frans-Guyana.
In de jaren die volgen, komt de ware toedracht aan het licht, doordat de nieuw aangestelde directeur van het Deuxième Bureau (zoals de Franse militaire inlichtingendienst heette van 1870 tot de Duitse inval in 1940), een zekere Luitenant-Kolonel Picquart de zaak onderzoekt. Wanneer Picquart melding maakt van zijn bevindingen, wordt er van hogeraf druk op hem uitgeoefend het onderzoek te sluiten en zijn bevindingen voor zich te houden. Picquart weigert en wordt als beloning voor zijn nijverheid uit zijn functie ontheven, naar Tunesië gestuurd en later zelfs gearresteerd.
Het zal tot 1898 duren voordat Émile Zola in L’Aurore het deksel van de doofpot blaast met het beroemde pamflet J’Accuse!.
Frankrijk staat volkomen op zijn kop. Het schandaal verdeelt de maatschappij door alle lagen heen – voorstanders prijzen Zola’s dappere poging een onschuldige man te bevrijden uit een loodzware strafkolonie, tegenstanders vinden dat Zola zelf gearresteerd en vervolgd moet worden. De gemoederen lopen zo hoog op, dat Zola naar Engeland uitwijkt.
In het jaar dat de teller van 18 op 19 eeuwen springt, spreekt de belangrijkste sportkrant van het moment – het dagblad Le Vélo, met een oplage van 80.000 exemplaren waarin niet alleen sportnieuws, maar ook actualiteiten worden besproken – zich in een politiek commentaar uit voor de vrijlating en rehabilitatie van Zola, Picquart en bovenal Dreyfus. Dit kost de krant niet alleen lezers, maar ook een aantal belangrijke adverteerders.
De bandenmaker Adolphe Clément en de autofabrikant Albert de Dion zijn de drijvende kracht achter de een nieuwe sporttitel, die samen met twee directeuren van de belangrijkste Parijse wielerbanen een nieuwe krant wordt opgericht: L’Auto Vélo. Het eerste nummer verschijnt op 16 oktober 1900 – precies zes jaar en een dag dat de Dreyfusaffaire begint – op typerend geel papier, om het te onderscheiden van de concurrent.
De hoofdredacteur van deze monumentaal geworden krant, die tegenwoordig doorleeft onder de naam L’Equipe en nog altijd de hartslag is van Frankrijks sportjournalistiek, was Henri Desgrange. Hij was in de eerste plaats een sportman, oorspronkelijk opgeleid tot jurist maar groot geworden op de wielerbaan. Een carrière in het recht kwam er namelijk niet van omdat hij per vélo naar zijn werk ging, en dat vonden zijn bazen maar niets. Na zijn ontslag, legt hij zich geheel toe op het cyclisme en hij heeft succes.
In 1893 sneuvelen onder andere het werelduurrecord (dat hij met negen kilometer verpulvert en zet op 35 kilometer en 325 meter), de vijftig kilometertijd, de honderd kilometertijd en de honderd mijltijd. Ook publiceert hij enkele boeken (waaronder een boek over trainingsleer).
Aanvankelijk gaat het helemaal niet goed met de nieuwe krant. De titel moet op last van de rechtbank het achtervoegsel Vélo laten vallen, omdat Le Vélo een zaak is begonnen. Ook de verkoopcijfers vallen tegen.
Misschien komt het ook wel omdat eigenlijk niemand weet hoe er een krant moet worden gemaakt.
In december 1902 wordt een crisisberaad gehouden. Op de eerste verdieping van het kantoor aan de rue Faubourg Montmartre in hartje Parijs vindt dan eindelijk de geboorte plaats van de allereerste Tour de France. Volgens de overlevering omdat de bedenker ervan, de jonge Franse journalist Géo Lefèvre, niets anders wist te zeggen.
Desgrange schijnt zijn jonge protégé even nadenkend van onder zijn zware wenkbrauwen te hebben aangekeken en gezegd: ‘Dus als ik het goed begrijp, petit Géo, stel jij een Tour de France voor..?’
De term Tour de France bestond al enige tijd. Autosport werd in die jaren gezien als dé sport van de toekomst, en er waren al enkele malen Tours des France gehouden met auto’s. De krant had niet voor niets de naam L’Auto behouden.
Géo Lefèvre was door Desgrange zelf gerekruteerd bij Le Vélo. Hij speelde de sporten die hij versloeg (rugby en wielrennen) zelf. Hij vond rugby leuk, maar was verliefd op de fiets. Desgrange, die zelf een achtergrond in wielrennen had, was geïnteresseerd maar terughoudend over de financiële gevolgen die het voorstel van een zesdaagse wielerkoers kris kras door Frankrijk zou hebben.
De financieel directeur van L’Auto, Victor Goddet, was – tegen Desgrange verwachting in – bijzonder enthousiast. Desgrange was nog altijd niet geheel overtuigd van de onfeilbaarheid van de onderneming en bleef zelf weg. Zo zou Géo Lefèvre de geschiedenis ingaan als eerste directeur (en jurylid) van La Grande Boucle.
De eerste Tour ging in zes etappes over een totale afstand van 2428 kilometer: een gemiddelde van iets meer dan vierhonderd kilometer per etappe.
De zesdagen structuur was overgenomen uit het baancircuit, waar de klassementen traditioneel werden (en nog steeds worden) opgemaakt over een totaal van zes wedstrijddagen. De extreme afstanden (de langste rit was van Nantes naar Parijs, over een totaal wegdek dat 471 kilometers mat) waren tamelijk normaal voor het wegwielrennen in die dagen. Belangrijke koersen in die tijd waren bijvoorbeeld Parijs – Brest – Parijs en Marseille – Parijs. De kilometers waren, samen met het soms erbarmelijke wegdek, de enige obstakels voor de renners. De eerste berg, de Ballon d’Alsace zou pas op 10 juli 1905 in het parcours worden opgenomen.
Toch was het aanvankelijke routeschema te veeleisend voor de meeste atleten. Er waren te weinig rustdagen, vonden de meesten, en het prijzengeld was te laag. Een week voor de geplande start waren er maar 15 deelnames. Desgrange was genoodzaakt de race een maand te verzetten en het prijzengeld te verhogen. Een bijzonder verstandige zaak was dat hij de renners vijf francs dagvergoeding beloofde voor de eerste vijftig renners in het klassement. Het resultaat was dat hij zestig extra inschrijvingen ontving: 21 gesponsord door een fietsfabrikant, 39 op eigen vervoer.
De eerste Tourwinnaar in de wereldgeschiedenis werd Maurice-Francois Garan, van Italiaanse origine (in een latere editie kom ik nog op deze man terug) die met etappezeges in de eerste, de vijfde en laatste etappe uitblonk. Hij bleef ruim binnen de honderd uur en reed een gemiddelde snelheid van iets meer dan 25.5 kilometer per uur. Hij won 6075 francs.
De Tour de France was niet alleen een sportief unicum, het kan ook de geschiedenis in gaan als een van de grootste successen in marketingstrategie aller tijden. De oplage van L’Auto, die zo rond de 25.000 had geschommeld schoot omhoog naar 65.000 en een speciale editie die uitkwam net nadat de Tour gefinisht was piekte op 135.000 exemplaren.
Vanaf die eerste editie werd de tour een jaarlijks sportfenomeen dat alleen voor de twee wereldoorlogen een uitzondering maakt (van 1914-1918 en van 1940-1946 werd er niet gereden). Morgen begint de 96ste editie van het geesteskind van Lefèvre en Desgrange, over een totale afstand van precies 3500 kilometer.
Dit jaar (2009, Hoentie) doet Sargasso.nl uitvoerig verslag van deze koers der koersen, met elke dag een blog over de etappe, het land, het verleden, het heden en het randgebeuren. Morgen etappe 1: Monaco – Monaco, een individuele tijdrit over vijftien en een halve kilometer.
De eerste twee schandalen van deze editie zijn inmiddels bekend: de Belgische topsprinter Tom Boonen, die afgelopen zondag nog Belgisch kampioen werd, mag na enkele weken juridisch gesteggel volgens het Franse Olympisch comité dus tóch deelnemen aan de Tour.
Organisator ASO wilde Boonen aanvankelijk wegens vermeend cocaïne gebruik weigeren en eerder deze week verklaarde een burgerrechter zich nog onbevoegd om uitspraak te doen in deze zaak. De Quickstep ploeg stapte daarop naar het Frans Olympisch comité die vanmiddag bevestigde dat Boonen de start niet ontzegd kan worden.
Het tweede geval betreft het Nederlandse wonderkind Thomas Dekker, die nu door zijn Belgische sponsor Silence-Lotto uit de ronde wordt gehouden omdat hij in december 2007 in een controle buiten competitie betrapt zou zijn op het gebruik van EPO. Dekker, die bij de Rabobank moest vertrekken omdat er een ‘vertrouwensbreuk’ was ontstaan na ‘verdacht schommelende bloedwaardes’ wordt vervangen door de Brit Charles Wegelius.
De lezer van dit artikel is hopelijk niet verbaasd. De Tour is immers geboren uit een schandaal.
PS.
Zowel Dreyfus, Picquart als Zola worden uiteindelijk gerehabiliteerd. Dreyfus wordt in 1906 terug opgenomen in het Franse leger met de rang van Majoor. Hij dient in de grote oorlog en overleeft die. Hij wordt bevorderd tot Luitenant Kolonel en krijgt verschillende hoge onderscheidingen. Hij overlijdt in 1935, op 75 jarige leeftijd en ligt begraven op het Cimetière du Montparnasse. Dat jaar wordt de Tour de France gewonnen door de Belg Romain Maes, die de gele trui van begin tot eind draagt en drie etappes wint.